078 05 05 23

  
Salmonella 
is een gramnegatieve bacterie die behoort tot de familie van de Enterobacteriaceae (zoals ook E. coli). Er bestaan veel verschillende types Salmonella of serovars (meer dan 2400).

Sommige serovars zijn gastheerspecifiek (bv. S. Choleraesuis bij het varken), andere zijn dat minder of helemaal niet (bv. S. Typhimurium). Deze laatste zijn minder invasief, maar kunnen wel gastro-intestinale aandoeningen veroorzaken bij meerdere diersoorten, waaronder de mens, en zijn verantwoordelijk voor voedselgerelateerde zoönotische Salmonellose.

De gastheerspecifieke S. choleraesuis komt in onze varkenspopulatie niet meer voor. Vele andere – minder tot niet-gastheerspecifieke – bacteriën komen wel voor, zoals S. Typhimurium, die bij het varken het meest aangetroffen wordt. De bacteriën veroorzaken zelden bloedvergiftiging (sepsis), maar kunnen buiten de darm toch ook aangetroffen worden in tonsillen, (darm)lymfeknopen en de galblaas.

Salmonella heeft een lange overlevingsduur in de omgeving. Indien de omstandigheden gunstig zijn, kan Salmonella gedurende meerdere weken tot maanden overleven. De kiem kan gedood worden door hitte en direct zonlicht. De meeste serotypes groeien niet meer bij een pH lager dan 4,5. De meeste erkende ontsmettingsmiddelen vertonen voldoende activiteit tegenover Salmonella. Langdurige leegstand, gevolgd door opdroging is in de praktijk de beste manier om een gereinigde en ontsmette stal Salmonella-vrij te krijgen.

Salmonella kan overgedragen worden via verschillende vectoren: dieren, mens, materialen, voeder, water, enz. Vooral voor ongedierte zoals ratten en muizen is niet alleen de mechanische overdracht van belang, maar ook de uitscheiding door de besmette dieren (dragers). Ook katten, honden, vogels en insecten kunnen zowel drager als mechanische vector zijn en spelen een belangrijke rol bij de verspreiding en het onderhoud van een Salmonella-infectie.

De lange overlevingsduur in de omgeving, de talrijke mogelijke infectiebronnen en de bijzondere pathogenese (met symptoomloze dragers) brengen met zich dat een volledige uitroeiing van Salmonella uit onze varkenspopulatie onmogelijk is. Wel kunnen er maatregelen genomen worden om de infectiedruk van de omgeving en bij de dieren zo laag mogelijk te houden.

De besmettingsroute is hoofdzakelijk oro-faecaal (opname mest), hoewel soms aërogene verspreiding wordt aangehaald en infectie via ademhalingsslijmvliezen niet wordt uitgesloten. Na orale opname vindt kolonisatie plaats van tonsillen ter hoogte van de mondholte, het distaal deel van de dunne darm en gans de dikke darm. De mate van kolonisatie is afhankelijk van kiemfactoren (stam, serotype, infectiedruk) en gastheerfactoren (darmperistaltiek, darmflora, stress, pH maag). Deze kolonisatiefase waarbij de kiem zich vasthecht aan het darmepitheel kan gevolgd worden door invasie van de darmwand en het lokaal lymfoïede weefsel – hierbij ontstaat beschadiging van de darmwand en sterk verhoogde secretie van ontstekingsmediatoren en enterotoxines met diarree tot gevolg. Na kolonisatie van de darm en invasie van het darmepitheel kan de kiem opgenomen worden in de bloedbaan met algemene symptomen (ten gevolge van endotoxines) en kolonisatie en invasie van andere organen tot gevolg. Deze bloedvergiftiging (sepsis) met verspreiding naar verschillende organen is eerder zeldzaam bij niet-gastheer specifieke stammen.