078 05 05 23
Kies je dier
Kies je dier

Subtypes

Grosso modo zijn er twee subtypes van BVD, namelijk type I en type II, die een verschillend ziektebeeld geven.

Type II wordt geassocieerd met een ernstige (vaak fatale) bloederige darmontsteking. Dit type komt slechts in beperkte mate voor.

Het type I virus komt courant voor en kan een uitbraak van diarree veroorzaken, en daarnaast ook onvruchtbaarheid, embryonale sterfte, mummificatie, abortus, misvormde kalveren, zwak geboren kalveren en immunotolerante, permanent geïnfecteerde kalveren (IPI’s).

Afwezigheid van diarree wil zeker niet zeggen dat men een BVD-infectie kan uitsluiten! Veelal komt diarree slechts zelden voor.

Besmetting

Infectie van een moederdier zonder antistoffen in de eerste helft van de dracht zal leiden tot een infectie van het kalf in de baarmoeder voordat het kalf een eigen immuunsysteem heeft opgebouwd. Het kalf herkent het virus niet als iets vreemds maar als lichaamseigen waardoor er geen antistoffen tegenover het virus worden opgebouwd.

Wanneer het kalf levend ter wereld komt, is het een zogenaamd ‘BVD-dragerkalf’ of ‘IPI’ (immunotolerant permanent geïnfecteerd) en een permanente bron van virusuitscheiding,. BVD-dragers zijn echte ‘virusfabrieken’ en verspreiden hun hele leven massaal virus.

Wanneer zo’n kalf besmet wordt met een cytopathogene virusstam, ontwikkelt het ‘mucosal disease’ of ‘ziekte van de slijmvliezen’. Mucosal disease uit zich onder de vorm van zweren ter hoogte van de muil, diarree en letsels tussen de klauwen. De ziekte verloopt snel en is niet te behandelen.

BVD-dragers zijn de hoofdbron van virusverspreiding en dienen systematisch opgespoord en verwijderd te worden. 

Symptomen

Afhankelijk van de afweer van het dier, de leeftijdscategorie, het type BVD-virus, de infectiedruk, enz. kan aanwezigheid van het virus aanleiding geven tot een sterk verminderde vruchtbaarheid door embryonale sterfte, verwerpingen, (vroeg)geboorte van zwakke of abnormale kalveren en zogenaamde BVD-dragers.

Daarnaast veroorzaakt het BVD-virus door een verminderde afweer een algemene verhoogde gevoeligheid voor allerhande infecties zoals diarree, ademhalingsstoornissen, problemen met uiergezondheid, schurft enz.

Runderen die BVD-drager zijn, blijven veelal achter in groei en kunnen een fatale vorm van ‘mucosal disease’ doormaken. BVD-dragers kunnen er echter ook schijnbaar gezond uitzien.

Een bijzonder aspect van BVD is, dat dit virus de immuniteit sterk onderdrukt. Hierdoor is het risico op infectie met andere ziekteverwekkers hoger. Op besmette bedrijven is BVD dan ook vaak de onderliggende oorzaak van andere problemen. 

Hieronder is schematisch weergegeven - in functie van leeftijd of productiestadium - welke gevolgen een BVD-infectie kan hebben:
 

Leeftijd of productiestadium Mogelijke gevolgen infectie BVD
Kalveren jonger dan 2 maanden indien onvoldoende biest: fatale darmontsteking eventueel in combinatie met slijmvliesletsels
indien voldoende biest: milde diarree
Kalveren ouder dan 2 maanden en jongvee diarree (waterig tot bloederig)
ademhalingsstoornissen
symptoomloos
Volwassen (niet drachtig) acute diarree
symptoomloos
Volwassen (<120 dagen dracht) acute diarree
symptoomloos
embryonale sterfte/abortus van het kalf
congenitale afwijkingen van het kalf
IPI kalf
Volwassen (100-150 dagen dracht) acute diarree
symptoomloos
abortus van het kalf
congenitale afwijkingen het kalf
mogelijkheid IPI kalf
Volwassen (>120 dagen dracht) acute diarree
symptoomloos
abortus/congenitale afwijkingen/geen effecten
opmerking: indien het kalf geboren wordt, dan is het positief op BVD-antistoffen
IPI runderen Mucosal disease (indien cytopathogene stam)

Diagnose

Indirect via aantonen van antistoffen

Om na te gaan of een dier in contact is gekomen met het BVD-virus, kan onderzoek naar antistoffen verricht worden op gestold bloed. Vanaf 4 à 6 weken na infectie kunnen deze met de ELISA-techniek aangetoond worden. De antistoffen blijven in de regel levenslang aantoonbaar. Vaccinatie kan ook antistoffen tegen BVD opwekken. Ook op tankmelk kan antistoffenonderzoek gedaan worden. Onderzoek van antistoffen wordt gebruikt in het kader van een vermoeden van BVD-circulatie, bijvoorbeeld door middel van een serologisch jongveevenster of bij monitoring. Deze methode is niet geschikt om BVD-dragers op te sporen.

Direct aantonen van het virus en het opsporen van BVD-dragers

Wil je nagaan of het dier het virus uitscheidt, dan dient er antigenonderzoek uitgevoerd te worden. Dit kan met een ELISA-test of een PCR-test. Bij een PCR-test wordt het genetisch materiaal van het virus opgezocht. Een PCR-test is ook geschikt voor onderzoek op tankmelk.

De keuze tussen de verschillende onderzoeken is afhankelijk van bedrijf en bedrijfsvoering, de praktische overwegingen en de leeftijd van de te onderzoeken dieren.
 

BVD antigenonderzoek Opmerking
BVD-antigen PCR-pool op serum
(max. 20 stalen per pool)
Advies: vanaf 40 dagen of ouder (1)
Max. poolgrootte = 20
BVD-antigen ELISA op serum of volbloed Advies: vanaf 4de levensmaand (1) of precolostrale bloedname
BVD-antigen PCR individueel Geen leeftijdsbeperking
BVD-oormerk ELISA In kader van primo-oormerk: staalname voor de 5de levensdag (3)
BVD-antigen PCR op tankmelk (2) Advies: max. 100 dieren in tank
BVD-antigen PCR op organen (per dier)  


(1) Bij jongere leeftijd kans op interferentie ten gevolge van maternale antistoffen
(2) In samenwerking met MCC-Vlaanderen
(3) Primo-identificatie dient te gebeuren vóór de 7de levensdag. Het oorbiopt bij nieuwgeboren kalveren wordt bij voorkeur genomen wanneer het kalf is opgedroogd en vóór de 5de levensdag.

Bij een vermoeden van sterfte of abortus ten gevolge van BVD kunnen deze dieren ter autopsie worden aangeboden. Hierbij wordt de ELISA-antigentest of de PCR-test (dus onderzoek naar het virus zelf) op de milt of een ander orgaan verricht.

Preventie

Voor BVD is er geen behandeling; een preventieve aanpak is de enige vorm van BVD-bestrijding. Een bedrijf vrij krijgen en vrij houden van BVD, houdt in essentie in:

Stap 1: Opsporen en verwijderen van de dragers

Nadat BVD-circulatie op een bedrijf is vastgesteld, is het belangrijk om de dragers op te sporen. Hiervoor moeten alle runderen van het bedrijf onderzocht worden. Cruciaal hierbij is dat geen enkel dier vergeten wordt! Melkgevende dieren kunnen onderzocht worden aan de hand van PCR-test op tankmelk (maximaal 100 dieren in tank). Voor de overige dieren is men op een bloedafname aangewezen. De monsters worden vervolgens per 20 gepoold en onderzocht aan de hand van de PCR- test. Indien een positieve pool wordt teruggevonden, kunnen de monsters individueel onderzocht worden met de ELISA-antigentest. De monsters van dieren jonger dan 3 maanden, worden best in één gezamenlijke pool van maximum 10 stalen onderzocht of pas op een leeftijd van 3 maanden. Na individueel testen aan de hand van de ELISA-test, kan ter controle nogmaals een PCR-test verricht worden op die pool na verwijderen van de positief geteste monsters. Dit omdat er bij de ELISA-antigentest vanwege maternale antistoffen vals-negatieve resultaten kunnen voorkomen bij dieren jonger dan 3 maanden.

Stap 2: Opvolgen van alle pasgeboren kalveren gedurende minimum 1 jaar

Na het verwijderen van de dragers, kunnen er nog tot een jaar na verwijdering van de dragers, nieuwe dragerkalveren geboren worden. Om te vermijden dat er opnieuw dragers op het bedrijf aanwezig zijn, moeten de pasgeboren kalveren onderzocht worden. De meest aangewezen methode hiervoor is onderzoek op een stukje oorweefsel dat met een BVD-oormerk wordt afgenomen. Deze monstername vindt idealiter plaats bij een opgedroogd kalf vóór de 5e levensdag. Het monster kan tot maximaal 3 weken bewaard worden onder gekoelde omstandigheden (4 °C).

Stap 3: Risico op herinsleep van BVD zo klein mogelijk houden

Aankoop van veel dieren van verschillende beslagen vormt een groot risico op herinsleep van BVD. Het is belangrijk om waar mogelijk die aankopen te beperken en bij een aankoop steeds onderzoek te laten verrichten op BVD (zie verder koopvernietiging).  
Daarnaast is het belangrijk om een goede hygiëne en bioveiligheid op het bedrijf te verzekeren en contact met buurtweiden zoveel mogelijk te vermijden.

Stap 4: Monitoring

Op een vrij bedrijf dient men op regelmatige basis na te gaan of er geen herinsleep van het virus is. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van een serologisch jongveevenster bij 5 à 10 stuks jongvee tussen 6 en 12 maanden oud. Wanneer er wordt gevaccineerd voor BVD dient het jongveevenster met zorg genomen en geïnterpreteerd te worden.

Stap 5: vaccinatie

Als mogelijke ondersteuning in de bestrijding van BVD is er de vaccinatie. Aangezien BVD wijdverspreid is, is het belangrijk de veestapel te beschermen. Een goede bescherming tijdens de dracht is dan ook noodzakelijk om te voorkomen dat nieuwe dragers geboren worden. De keuze om te vaccineren tegen BVD is afhankelijk van het infectierisico en de bedrijfsomstandigheden. Vaccinatie tegen BVD zonder uitzuivering (opruimen van dragers) is niet aangeraden.

Koopvernietiging

Koopvernietiging

Sinds februari 2009 is BVD opnieuw opgenomen in de lijst van koopvernietigende gebreken.  Voorwaarden voor de koopvernietiging zijn de volgende:

  • Het dier test tweemaal positief of NI (niet interpreteerbaar) op monsters genomen met een tussentijd van 21 dagen. Hierbij mag voor het eerste monster de PCR of ELISA Ag (antigen) gebruikt worden; voor het tweede monster enkel de ELISA Ag test.
  • De rechtsvordering binnen de 30 dagen na de aankoop (dag van aankoop niet meegerekend) moet ingeroepen worden. Let wel: een negatief of NI-resultaat op de ELISA Ag test op een monster van een dier jonger dan 6 maanden geeft geen uitsluitsel.

BVD-programma

Met het nationaal bestrijdingsprogramma Stop BVD wil de sector het BVD-virus uitroeien en zo de economische schade die de ziekte teweegbrengt een halt toeroepen. Het programma wordt ondersteund vanuit het Sanitair Fonds.