078 05 05 23
Kies je dier
Kies je dier

  
Vlekziekte (of erysipelas) is een bacteriële aandoening die reeds lange tijd bekend is in de varkenshouderij. Ook bij andere zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen, vogels en zelfs bij de mens kan de kiem ziekte veroorzaken. Bij vogels komt de ziekte niet alleen voor bij kippen en kalkoenen, maar ook bij eenden, ganzen, fazanten, kwartels en parelhoenders.

De laatste jaren wordt de aandoening meer en meer vastgesteld op industriële pluimveebedrijven. Vooral legbedrijven met alternatieve productie (scharrel, volière en biologisch gehouden dieren) blijken gevoelig voor de bacterie. Omdat de kiem zeer lang in de omgeving kan overleven, kan ze op deze bedrijven meermaals aanleiding geven tot problemen over de ronden heen. Op kalkoenbedrijven komt de ziekte bijna niet meer voor.

Oorzaak en infectie

Vlekziekte wordt veroorzaakt door de bacterie Erysipelotrix rhusiopathiae. De kiem is uitermate resistent tegen verschillende omgevings- en chemische factoren. In de bodem kan ze dan ook jarenlang overleven. Er zijn 26 serotypes van de kiem beschreven; bij pluimvee komen vooral serotypes 1, 2 en 5 voor.

Mogelijke infectiebronnen zijn vochtige grond, water, kadavers, voeder, ongedierte, vissen en wilde vogels.

Er wordt aangenomen dat de bacterie binnendringt via de slijmvliezen van de luchtwegen en het darmkanaal. Ook huidwonden kunnen een intredeplaats zijn. Tomen waarin kannibalisme en/of vechtwonden vaak voorkomen, hebben een verhoogd risico op de aandoening.

Symptomen

Zowel bij kippen als kalkoenen kan de ziekte heel acuut starten met sterk verhoogde uitval binnen enkele weken na de introductie van de kiem in de toom. Meestal is er slechts een klein deel van de toom aangetast met licht verhoogde sterfte die gedurende een lange periode aanhoudt.

De belangrijkste klinische symptomen bij kippen zijn algemene zwakte, depressie, eventueel diarree en plotse dood. Bij legkippen kan de eiproductie afnemen.

Bij kalkoenen begint de ziekte met plotse sterfte van meerdere dieren. Volwassen kalkoenhanen zijn zeer gevoelig. Deze verhoogde gevoeligheid wordt vaak geassocieerd met hevige gevechten tussen de hanen onderling. De grote wonden aan de kopversierselen zijn een ideale intredepoort voor de bacterie. Gezwollen kopversierselen, oogontsteking en geelgroene diarree kunnen optreden.

De ziekte komt meer voor in de herfst en winter. Onvoldoende ventilatie en dus verminderde strooiselkwaliteit kunnen hiertoe bijdragen.

Diagnose

Op basis van de klinische symptomen en sectiebevindingen kan de ziekte vermoed worden. Bij autopsie van zieke dieren kunnen kleine bloedingen op de hartspier en in het vetweefsel, korstige huidletsels en een vergroting van de milt en lever op een mogelijke vlekziektebesmetting wijzen.

De uiteindelijke diagnose wordt gesteld door bacteriologisch onderzoek van de aangetaste organen. De kiem groeit echter moeilijk indien er een andere bacteriële infectie (mogelijk E. coli) betrokken is, wat kan leiden tot een vals-negatief resultaat.

De diagnose kan ook gesteld worden met PCR op monsters van aangetaste organen. Deze methode heeft als voordeel dat de bacterie zelfs bij aanwezigheid van secundaire kiemen, aangetoond kan worden.

Preventie

  • Vaccinatie

Op bedrijven waar vlekziekte regelmatig een probleem vormt, kan naast een algemeen hygiënebeleid, vaccinatie een belangrijke rol spelen in de preventie. Na een uitbraak dient het daaropvolgend koppel in de opfok tweemaal gevaccineerd te worden met een geïnactiveerd vlekziektevaccin. Men kan hierbij een commercieel beschikbaar vaccin gebruiken of een autovaccin, dat aangemaakt wordt na diagnose. Een langdurige immuniteit kan slechts opgewekt worden door alle dieren tweemaal te vaccineren met een interval van vier weken.

Aangezien de vlekziektebacterie gedurende meerdere jaren op het bedrijf aanwezig kan blijven, is het verstandig om minstens de drie opeenvolgende koppels te laten onderzoeken op de aanwezigheid van de kiem.

  • Management

Managementfactoren die kunnen bijdragen tot een verminderde kans op vlekziekte zijn voornamelijk gericht op het verminderen van huidletsels langs waar de kiem het lichaam kan binnendringen. Hierbij is het laad- en transportmanagement van pluimvee zeer belangrijk. Elle manuele handeling bij pluimvee, bv. het verzamelen van pluimvee voor vaccinatie of het transport van dieren tussen twee stallen, kan aanleiding geven tot huidletsels.

Al het materiaal dat gebruikt wordt in de stal dient eveneens ontsmet te zijn.

Optimaliseren van het stalklimaat kan ook een positief effect hebben op de bestrijding van vlekziekte. Correcte ventilatie zal namelijk bijdragen tot een verbeterde strooiselkwaliteit waardoor er minder kans is op voetzoolletsels en borstblaren, die een toegangspoort kunnen vormen voor de kiem.

Behandeling

De behandeling bestaat uit de toediening van antibiotica (penicillines en derivaten). Bij gebruik van dergelijke producten dient men steeds rekening te houden met de wachttijden die overeenstemmen met de categorie pluimvee en dus de productie van dierlijke producten. De nadruk ligt vooral op preventieve maatregelen. Correcte vaccinatie in de opfokperiode en een goede reiniging en ontsmetting zijn de belangrijkste.

Risico op besmetting voor de mens

De bacterie kan overgedragen worden van dier naar mens. Bij de mens kan de kiem zowel een lokale huidinfectie als een bloedvergiftiging veroorzaken. Dierenartsen en dierenverzorgers zijn risicogroepen door hun intensief contact met de dieren. Huidwonden zijn ook hier de belangrijkste intredeplaats voor de kiem. Voorzichtigheid is dus geboden voor dierenartsen en pluimveehouders die secties uitvoeren bij hun dieren.