Leptospirose
Leptospirose komt overal ter wereld voor en kan vele diersoorten treffen, ook de mens (zoönose). Gevallen van leptospirose doen zich voor met een zekere seizoensgebondenheid, die verband houdt met de temperatuur en de vochtigheidsgraad, maar vooral doordat er dieren voorkomen die als reservoir dienen voor Leptospira, de bacterie die de ziekte veroorzaakt. De diagnose van deze ziekte is vaak moeilijk vast te stellen, en de ziekte wordt dan ook vaak ondergediagnosticeerd. Kennis van de omstandigheden waaronder de ziekte wordt overgedragen en van de symptomen helpt de diagnose te stellen. Ze blijft vaak onopgemerkt (subklinisch) maar kan leiden tot productiviteitsverlies. Het is daarom van essentieel belang preventieve maatregelen te nemen.
Oorzaken
Leptospirose wordt veroorzaakt door bacteriën van de orde spirocheten, van het geslacht Leptospira. Dit genus omvat verschillende soorten, serogroepen en serovars. Het Hardjo serovar heeft zich "aangepast" aan runderen en kan dus de ziekte veroorzaken.
Er zijn echter ook een groot aantal andere serovars die zijn aangepast aan andere gastheren (knaagdieren, egels, enz.) die runderen kunnen infecteren. Bij abortussen bij runderen in België zijn volgens de laatste studies de serovars Grippotyphosa en Australis het vaakst gedetecteerd (Delooz et al., 2015; Delooz et al., 2018; Grégoire et al., 2020).
Deze aërobe bacteriën kunnen lange tijd overleven in een vochtige, licht alkalische omgeving, bij een temperatuur rond de 20°C en in afwezigheid van UV-licht.
In theorie kunnen de verschillende serogroepen diverse ziektevormen veroorzaken, variërend van ernstigste klinische manifestaties tot een asymptomatische infectie; sommige hebben echter een meer consistente pathogeniciteit, zoals Icterohaemorrhagiae.
De gastheren van de bacterie, voornamelijk knaagdieren, kunnen verschillende serovars dragen, hoewel er ook enige specificiteit bestaat; L. Icterohaemorrhagiae komt voor bij o.a. ratten en muskusratten; L. Grippotyphosa bij woelmuizen, L. Australis bij egels, ... De geografische verspreiding van de serogroepen varieert van land tot land.
Overdracht
De reservoirdieren zijn hoofdzakelijk kleine wilde zoogdieren (dassen, egels) en meer specifiek knaagdieren (ratten, veldmuizen, muizen, woelmuizen, hazen, enz.). Deze dieren zijn niet ziek, maar ze “dragen” de bacterie die vrijkomt in hun urine, waardoor water, voedsel, grond, enz. besmet raken.
Vee wordt besmet door opname van besmet water of voeder of via de huid (slijmvliezen of huidletsels). De runderen kunnen de ziekte al dan niet ontwikkelen en kunnen op hun beurt uitscheiders worden, afhankelijk van de serovar. Ook mensen kunnen worden besmet door contact met de huid of door opname via de mond.
De urine van "dragers" is de belangrijkste bron van infectie. Na infectie tasten leptospiren bepaalde organen aan: lever, nieren, het genitaal kanaal, placenta, .... Melk, genitale afscheidingen, abortus en sperma kunnen nog lang na de infectie (enkele weken tot maanden) een bron van bacteriën zijn.
Runderen kunnen ook chronische "dragers" zijn voor het serovar L. Hardjo.
Symptomen
Bij volwassen runderen gaat infectie met leptospiren gepaard met aantasting van de nieren met intermitterende urinaire uitscheiding gedurende verscheidene maanden.
De infectie kan onopgemerkt blijven, gepaard gaand met chronische voortplantingsstoornissen (vruchtbaarheidsstoornissen en abortussen in het laatste derde deel van de dracht) of, wat zeldzamer is, met acute verschijnselen.
- De acute vorm treft vooral volwassen dieren die pas aan de veestapel zijn toegevoegd: koorts, volledige daling van de melkproductie, bloederige urine en discrete geelzucht zijn de mogelijke verschijnselen.
- De superacute vorm, geelzucht, bloederige urine, bloederige diarree vlak voor de dood wordt vooral bij kalveren gezien.
Diagnose
De analytische methoden die routinematig in het laboratorium beschikbaar zijn, zijn :
- directe diagnose: PCR Leptospira spp. (onderzoek van bloed, serum, urine of organen)
- indirecte diagnose:
- ELISA specifiek voor Hardjo serovar (onderzoek van melk of serum)
- Microagglutinatietest (MAT), uitgevoerd in het Nationaal Referentie Laboratorium (NRL) om de belangrijkste in België aanwezige serovars op te sporen (Hardjo, Grippotyphosa, Australis, Ballum, Canicola, enz.)
Voor acute vormen moeten twee monsters met een tussenperiode van twee weken worden genomen om een seroconversie vast te stellen.
Mogelijke aanvullende risicofactoren voor het stellen van een diagnose :
- Periode van het jaar en weersomstandigheden
- Aanwezigheid van knaagdieren
- Begrazing in waterrijke gebieden of toegang tot een waterbron (beek, rivier, vijver, enz.)
- Aanwezigheid van huidletsels (erytheem, fotosensibilisatie), bloederige urine, bij bepaalde dieren van het beslag
Behandeling en preventie
Behandeling
De behandeling van leptospirose is voornamelijk gebaseerd op het gebruik van antibiotica.
De beslissing van de dierenarts over de behandeling zal afhangen van vele factoren, waaronder de vorm van de ziekte (hyperacuut, acuut, chronisch), geassocieerde aandoeningen, enz.
Preventie
De gehele preventie is gebaseerd op volgende maatregelen:
- bestrijding van reservoirsoorten, met name knaagdieren
- drainage van vochtige weiden
- afrastering van waterbronnen die een risico vormen
- isolatie van besmette/zieke dieren
- handschoenen dragen bij contact met dieren die mogelijk besmet zijn
Bronnen
- Delooz, L., Mori, M., Petitjean, T., Evrard, J., Czaplicki, G., & Saegerman, C. (2015). Congenital jaundice in bovine aborted foetuses: an emerging syndrome in southern Belgium. Transbound Emerg Dis, 62(2), 124-126. doi:10.1111/tbed.12326
- Delooz, L., Czaplicki, G., Gregoire, F., Dal Pozzo, F., Pez, F., Kodjo, A., & Saegerman, C. (2018). Serogroups and genotypes of Leptospira spp. strains from bovine aborted foetuses. Transbound Emerg Dis, 65(1), 158-165. doi:10.1111/tbed.12643
- Gregoire, F., Bakinahe, R., Petitjean, T., Boarbi, S., Delooz, L., Fretin, D., Mori, M. (2020). Laboratory Diagnosis of Bovine Abortions Caused by Non-Maintenance Pathogenic Leptospira spp.: Necropsy, Serology and Molecular Study Out of a Belgian Experience. Pathogens, 9(6). doi:10.3390/pathogens9060413