Verhoog je bedrijfsresultaten: effectieve maatregelen tegen zeugensterfte
De laatste jaren is de sterfte onder zeugen op Belgische varkensbedrijven aanzienlijk gestegen, met vaak onduidelijke oorzaken. Dit probleem heeft negatieve financiële en economische gevolgen en beïnvloedt het dierenwelzijn en de arbeidsvreugde van varkenshouders. Veepeiler Varken onderzocht de hoofdoorzaken van zeugensterfte en hielp bedrijven om succesvolle maatregelen toe te passen om sterfte te verminderen.
Vervanging van zeugen heeft voor- en nadelen: te snelle vervanging is kostbaar vanwege de aankoop van gelten, terwijl te late vervanging kan leiden tot reproductie- en gezondheidsproblemen. Hoewel een sterftepercentage van minder dan 5% aanvaardbaar is, is dit de laatste jaren op veel bedrijven gestegen naar 10% of meer, wat aanzienlijke financiële gevolgen heeft maar ook het welzijn van de dieren en de arbeidsvreugde van de varkenshouder beïnvloedt.
Veepeiler verzamelde informatie op 15 bedrijven met een zeugensterfte van meer dan 5%. De bedrijven werden bezocht door Veepeilerdierenartsen, die het drinkwater en voer analyseerden. Daarnaast werden maximaal acht zeugen per bedrijf onderzocht door autopsiedierenartsen van DGZ. Na het verzamelen van de gegevens, werd een plan van aanpak besproken met de veehouder en de dierenarts. Nadien werden de bedrijven gevolgd om de effectiviteit van de maatregelen te evalueren.
Variatie bij de bedrijven
De bedrijven die deelnamen aan het project, varieerden in grootte, genetica en wekensysteem. Sommige factoren bleken echter vaker voor te komen, zoals het 4-wekensysteem (40%) en bedrijven die Deense genetica hadden (70%). De bedrijfsgrootte varieerde van 180 tot 950 zeugen, met een gemiddelde van 430. Een voorwaarde voor deelname aan het Veepeilerproject was een zeugensterfte van meer dan 5% en ook hierin was behoorlijk wat variatie: van 5% tot meer dan 20%, met een gemiddelde van 11,4% in 2022.
Liggingsveranderingen als voornaamste doodsoorzaak
De meest voorkomende doodsoorzaken bij de zeugen die tijdens het project werden onderzocht, waren plotselinge sterfte zonder voorafgaande symptomen en sterfte door chronisch lijden. Dit kwam vooral voor aan het einde van de dracht of kort na het werpen. Autopsies toonden aan dat liggingsveranderingen, beenwerkproblemen en urogenitale aandoeningen de meest voorkomende oorzaken waren (zie grafiek). Liggingsveranderingen kwamen vaak voor bij zeugen in de kraamstal, terwijl beenwerkproblemen vooral in de drachtstal voorkwamen. Lever- en miltmesenteriumtorsie waren de meest voorkomende liggingsveranderingen, de torsie kwam vooral voor bij goed gevulde magen.
Grafiek: Doodsoorzaken van de 100 zeugen die onderzocht werden via autopsie.
Aangepaste voeding en huisvesting
Op basis van de autopsieresultaten werd beslist om de voeding en huisvesting aan te passen om het sterftecijfer te verlagen. Analyse van het voer wees namelijk uit dat de samenstelling op sommige bedrijven kon worden verbeterd, bijvoorbeeld door de ruwe celstof te verhogen, wat zorgt voor een langere vertering, minder honger en rustiger gedrag bij de zeugen. Sommige bedrijven verhoogden het vitamine E-gehalte naar 130 mg/kg en voegden calciumlactaat of darmverbeteraars toe om de gezondheid te ondersteunen. Ook het voedermanagement werd aangepast, zoals het onbeperkt voederen van gelten, wat ervoor zorgt dat ze een verbeterde conditie hebben vooraleer ze naar de zeugenstal verhuizen.
De huisvesting werd eveneens aangepakt door meer ruimte te creëren door bv. beugels op de kraamhokken te plaatsen en extra voederstations in de drachtstal te plaatsen. Het kan ook lonen om de genetica te bekijken. Vier bedrijven schakelden in de loop van het project over naar een andere genetica, wat onmiddellijk een positief effect had op hun sterftepercentage.
Succesvolle aanpassingen
De bedrijven die hun management aanpasten, boekten succes: twaalf van de vijftien bedrijven zagen hun sterftepercentage zakken (daling tussen 1% tot 10%). Door het succes van het Veepeilerproject daalde de gemiddelde zeugensterfte van alle deelnemende bedrijven van 11,4% in 2022 naar 8,1% in 2023. Ook het vervangingspercentage daalde aanzienlijk (van gemiddeld 56% naar 45%). Deze resultaten bewijzen dat een gerichte aanpak op basis van evaluatie van je management en onderzoek van gestorven zeugen de zeugensterfte kan verminderen.
Wat kan jij doen?
Het Veepeilerproject toont aan dat heel wat factoren, zoals huisvesting, voeding, genetica en algemeen bedrijfsmanagement, invloed hebben op de sterfte. Heb jij ook veel sterfte bij je zeugen? Schakel je bedrijfsdierenarts in om je te helpen de risicofactoren op je bedrijf in kaart te brengen en op zoek te gaan naar mogelijke oorzaken. Autopsie van gestorven zeugen kan ook helpen om de doodsoorzaak te achterhalen. Hiervoor kan je terecht bij DGZ.
Met al deze gegevens kun je het probleem gericht aanpakken. Het Veepeilerproject toont immers aan dat goede bedrijfsbegeleiding én specifiek advies kunnen zorgen voor een duidelijke reductie van de zeugensterfte.
>> Wil je meer info over Veepeiler en de projecten? Neem contact op met onze helpdeskmedewerkers op 078 05 05 23 of via helpdesk@dgz.be.