Pak abortusproblemen op het rundveebedrijf aan met de hulp van DGZ
Abortusproblemen op rundveebedrijven in beeld krijgen en aanpakken, blijft een belangrijk aandachtspunt en een uitdaging. Het abortusprotocol van het FAVV, dat een verplichte monitoring van Brucellose inhoudt, blijft nog steeds belangrijk om infectieuze en niet-infectieuze oorzaken van abortus in beeld te brengen. Een recent Veepeilerproject bracht nieuwe inzichten en een nieuwe tool werd door DGZ gecreëerd voor de bedrijfsdierenarts. Hoe kan deze nieuwe tool je helpen om abortusproblemen aan te pakken?
Om de abortusproblematiek op een bedrijf aan te pakken begint de dierenarts met het probleem in kaart te brengen: een abortuspercentage tot 3% wordt bij rundvee als aanvaardbaar beschouwd, boven de 5% als problematisch. DGZ heeft een driemaandelijks rapport ontwikkeld dat een overzicht geeft van alle abortusdossiers van de bedrijven waar je bedrijfsdierenarts bent. Met deze tool wil DGZ je helpen om de abortusproblematiek nog beter in kaart te brengen.
Het rapport geeft je niet alleen inzicht in de frequentie van verwerpingen, maar ook in de diagnoses die gesteld werden. Hoe meer abortussen er worden onderzocht, hoe accurater het overzichtsrapport zal zijn en hoe beter je een mogelijke ‘rode draad’ in de abortusproblematiek kunt vinden. Binnenkort bezorgt DGZ alle bedrijfsdierenartsen het eerste rapport van alle abortusdossiers voor hun bedrijven.
Abortus bij rundvee kan heel wat verschillende oorzaken hebben, zoals voeding, genetica en allerlei infecties. Ongeboren kalveren kunnen in het laatste trimester van de dracht reageren op een infectie door de productie van antistoffen en acute fase proteïnen. Recent onderzoek toonde aan dat een dergelijke stijging vooral merkbaar is na een bacteriële infectie. Deze biomarkers kunnen ons dus mogelijk helpen bij het onderscheid tussen een infectieuze en een niet-infectieuze abortus.
Veepeiler onderzocht het thoracaal vocht van 100 foetussen op de aanwezigheid van immunoglobulines (in zijn geheel en specifiek voor IgM) en SAA (serum amyloïd A, een acute fase proteïne). De foetussen werden ingedeeld in bacteriële abortussen, op basis van de aanwezigheid van reincultuur bij long en lebmaag en histologische letsels zoals alveolitis, en in niet-bacteriële abortussen. De gemiddelde concentraties van immunoglobulines, IgM en SAA waren bij de groep bacteriële abortussen beduidend hoger dan bij de niet-bacteriële abortussen. Bij IgM sprong dit verschil het meest in het oog (zie figuur).
Figuur: Gemiddelde concentratie IgM (mg/l) was bij de groep bacteriële abortussen significant hoger dan de groep van de niet-bacteriële abortussen (P=0,01).
Vooral voor bedrijven met een verhoogd aantal abortussen zonder duidelijke diagnose kan een onderzoek op deze biomarkers zinvol zijn. Dit onderzoek wordt - voorlopig - enkel uitgevoerd in het kader van de tweedelijnsopvolging vanuit DGZ.
Meer weten?
Heb je vragen over de aanpak van abortusproblematiek of wil je graag een bedrijfsbezoek inplannen, neem dan zeker contact op met jouw regiodierenarts van DGZ.