Gevoeligheidsbepalingen
Via gevoeligheidsbepalingen kunnen we nagaan welke antibiotica effectief gebruikt kunnen worden bij de behandeling van bacteriële infecties bij dieren. Dit helpt dierenartsen om de meest geschikte behandeling te kiezen. Op deze pagina leggen we uit op welke manieren de antibioticagevoeligheid van bacteriën wordt bepaald in ons diergeneeskundig labo.
Zowel in de diergeneeskunde als in de humane geneeskunde is de toegenomen antimicrobiële resistentie een groot probleem. Het duidt immers op een afname van de gevoeligheid van een bepaalde bacterie ten opzichte van antibiotica. Als gevolg daarvan zullen deze antibiotica de bacterie niet meer kunnen afremmen of doden.
Vanuit diergeneeskundig oogpunt zal antibioticaresistentie vooral leiden tot therapiefalen met verhoogde kosten door bv. het verlengen van de ziekteduur, verlies van dieren, verminderde productiviteit enz.
Voor de mens schuilt het gevaar vooral in de overdracht van resistente bacteriën van het dier op de mens en naar het milieu. Overdracht van resistentie kan rechtstreeks gebeuren door overdracht van de resistente kiem (pathogene kiem of commensale kiem) of onrechtstreeks door uitwisseling van resistentiegenen.
Hoe kan de antibioticagevoeligheid van bacteriën bepaald worden?
In het laboratorium kan de antibioticagevoeligheid van bacteriën op verschillende manieren bepaald worden. Op deze manier kan nagegaan worden welke antibiotica al of niet nog aangewend kunnen worden bij de behandeling van een bacteriële infectie.
Het antibiogram
De meest gekende en gebruikte antibioticagevoeligheidstest in bacteriologische laboratoria is de kwalitatieve agardiffusietest of het antibiogram. De diffusietechnieken berusten op het principe dat de antibiotica door diffusie vanuit een drager (tabletjes of papierschijfjes) een concentratiegradiënt veroorzaken in een vast medium (agar milieu) waar een bacteriestam is op geënt. Tijdens incubatie overnacht in een broedstoof zal de bacteriestam groeien op de voedingsbodem, maar tegelijkertijd zullen de antibiotica diffunderen in het medium. De concentratie van de antibiotica zal het grootst zijn in de onmiddellijke omgeving van de tabletjes, en afnemen naarmate de afstand tot deze reservoirs van antibiotica toeneemt. De bacteriestam wordt dus blootgesteld aan een continue gradiënt van antibioticumconcentraties. Op deze manier zullen er remzones ontstaan waar de groei van de bacterie wordt geremd. Hoe gevoeliger de bacterie is voor een bepaald antibioticum, hoe groter de remzone zal zijn, en omgekeerd (Fig. 1). Bij het aflezen na incubatie worden dan ook de diameters van deze remzones gemeten. Deze remzones worden vervolgens vergeleken met standaardzones van remming of ‘breekpunten’ die zijn vastgelegd en die verschillend zijn naargelang het geteste antibioticum en de bacteriesoort die getest wordt. Als de zone van inhibitie groter is dan deze vooropgestelde standaard, dan wordt deze bacterie als gevoelig (S) voor dit antibioticum beschouwd. Is de inhibitiezone kleiner, dan wordt de bacterie als resistent (R) beschouwd. Op deze manier kan therapeutisch advies gegeven worden.
Figuur 1. Voorbeeld van een antibiogram. De rem- of groei-inhibitie zones zijn zichtbaar. In sommige gevallen groeit de kiem zelfs tot tegen het antibioticaschijfje. De rode pijltjes tonen de antibiotica aan waartegen de geteste bacteriestam resistent is.
E-testen
De E-test biedt de mogelijkheid om aan de hand van een concentratiegradiënt-strip een kwantitatief resultaat te bekomen. Vanuit de strip diffundeert een continue concentratiegradiënt van het antibioticum in een agarmedium dat beënt is met de te testen bacteriestam. Deze strip bevat langs de ene kant een continue concentratiegradiënt van een gestabiliseerd en gevriesdroogd antibioticum, en langs de andere kant een concentratieschaal om de MIC-waarde te kunnen aflezen. Na incubatie kan de MIC afgelezen worden daar waar de remzone of groei-inhibitiezone de strip raakt. Zo kan er, in vergelijking met de dilutietesten, op een eenvoudigere en minder arbeidsintensieve manier een kwantitatief resultaat verkregen worden.
Dilutiemethode
In een kwantitatieve dilutietest worden de te testen bacteriestammen geënt op voedingsbodems waarin een antibioticum in verschillende concentraties werd opgelost. Dit kan zowel op vaste voedingsbodems gebeuren (agar-dilutiemethode) als in microtiterplaten die vloeibaar voedingsmedium bevatten (bouillon- of microtiter-dilutiemethode). De laagste concentratie van het antibioticum waarbij de kiemgroei totaal wordt onderdrukt, wordt aangeduid als de minimale inhibitorische concentratie of MIC van het antibioticum ten opzichte van de geteste kiem. MIC wordt weergegeven in µg/ml of mg/l. Deze test geldt als gouden standaard voor de bepaling van antibioticagevoeligheid. Het wordt vooral gebruikt in het kader van epidemiologische studies, en is niet standaard in routine bacteriologische laboratoria.
Waarom gevoeligheidsbepalingen laten uitvoeren?
Gevoeligheidsbepalingen dienen om vast te stellen welke antibiotica effectief zijn tegen specifieke bacteriële infecties bij dieren. Dit helpt dierenartsen om de meest geschikte behandeling te kiezen, wat resulteert in een hogere kans op succesvolle therapie, vermindering van ziekteduur en kosten, en het minimaliseren van de verspreiding van antibioticaresistente bacteriën. Hierdoor kunnen ook onnodig en overmatig gebruik van antibiotica worden voorkomen, wat bijdraagt aan het beheersen van antimicrobiële resistentie.
Het DGZ Labo voldoet aan de voorwaarden volgens het koninklijk besluit van 21 juli 2016 om antibiogrammen uit te voeren.
Meer informatie over gevoeligheidsbepalingen:
- Aanbod gevoeligheidsbepalingen DGZ
- Evolutie antibioticaresistentie (schematische voorstelling per diersoort en per pathogeen)
- Verklaring kleur- en lettercodes antibiogram